Mijn geboortegrond  (18/08/2021)

         
          Een tijd geleden mocht ik een interview geven voor een gerenommeerde krant. Het artikel is verschenen op datum van 18 juni. Het was een vrijdag. Alhoewel ik sedert jaar en dag geabonneerd ben op een ernstig weekblad lees ik tussendoor wel eens de Standaard of het Nieuwsblad. Laatstgenoemde krant koop ik wel te verstaan uitsluitend voor berichtgeving over de koers. In geen enkel ander blad immers worden van De Ronde van Vlaanderen of Parijs-Roubaix koersschema's, kasseistroken en hellingen zo gedetailleerd beschreven en van gepaste uitleg voorzien. Maar die bewuste vrijdag dus stond ik al in de vroegte van de morgen in de rij voor de lokale krantenwinkel ongeduldig aan te schuiven om een exemplaar te kunnen bemachtigen van die andere krant met daarin, mocht ik hopen, de neerslag van het interview met de auteur van 'De Coillies'.

          Ik ben meteen, het nog naar inkt riekende blad onder de arm, teruggekeerd naar mijn wagen waar ik, onhandig van achter het stuurwiel, door de tientallen pagina's tellende editie begon te bladeren. Tot ik op bladzijde 30 onverhoeds oog in oog kwam te zitten met iemand die daar, de rug naar een of ander in volle bloei staand natuurgebied gekeerd, leesbril tot op het uiterste puntje van de neus geschoven, op een pijnlijk stuntelige manier een boek stond vast te houden. Zo, met name alleen maar met de vingertoppen, houd je toch geen boek vast, dacht ik op dat eigenste ogenblik, zeker niet om het te presenteren voor de camera en de wereld. Het lijkt wel alsof je bang bent je handen te zullen verbranden aan het papier... Niet bevorderlijk voor publiciteit en verkoop, dat ziet het kleinste kind. Ik meende me nochtans te herinneren dat, toen de foto werd genomen, de journalist me verzekerde dat ik er goed en spontaan zou op staan. Quod non.
Maar het kon nog erger, want in de kop boven het artikel stond in dikke letters volgende quote: 'Ik wil mensen doorgronden'. Was mij dit in een soort slip off the tongue ontvallen? Blijkbaar wel, want de vriendelijke man, die zoals het journalisten betaamt niet de gewoonte heeft zijn teksten voor ze ter perse gaan te laten nalezen - ik zou deze bewoordingen zeker hebben laten schrappen of minstens een andere formulering voorgesteld - , had me verzekerd dat ik me geen zorgen hoefde te maken: 'Ik schrijf alleen maar wat de mensen me tijdens het interview hebben meegedeeld'. Het moet met andere woorden wel mijn persoonlijke verdienste geweest zijn dat op datum van 18 juni op de slechtst denkbare manier mijn naam, geassocieerd met een tenenkrullende afbeelding en die vier gevleugelde woorden, in de annalen van de literatuur zouden ver-eeuwigd worden.

          En toch, waarde lezer, zal je uit mijn mond geen on-vertogen woord horen over de journalist van de gerenommeerde krant. Integendeel, toen alles al leek gezegd, hadden we het nog even over De Haan en de burgemeester, wie ik onlangs nog een korverhaal over Albert Einstein mocht toesturen en omdat mijn bezoeker nu net bevriend bleek te zijn met onze burgervader, wou de man er meer over vernemen. Meteen haalde hij zijn blocnote terug boven, noteerde een en ander over mijn surrealistische ontmoeting met de geleerde Albert E., beloofde spontaan dat hij er bij gelegenheid onze burgervader over zou aanspreken.

          Ik moet ootmoedig toegeven dat pas na de lectuur van het wereldnieuws over het verschijnen van 'De Coillies' mijn oog is gevallen op een nog belangwekkender artikel, bijna 2 pagina's lang, over een unieke verjaardag meerbepaald. De hoofdredacteur had het over een feesteditie. Dat woord was hier op zijn plaats, want in de kop stond zowaar te lezen: 'Onze kranten zijn samen 507 jaar oud'. Hij alludeerde op het cumulatief zoveeljarig bestaan, of beter niet meer bestaan, van een aantal beroemde bladen, te weten: de Weekbode (74 jaar), het Kortrijks Handelsblad (77 jaar), het Brughs Handelsblad (115 jaar), het Wekelijks Nieuws (117 jaar) en last but not least de Zeewacht (124 jaar). Deze bladen bestaan dus niet meer of niet meer in hun oorspronkelijke onafhankelijke status, onder zeil als ze gingen of opgeslokt als ze werden door de hoger vermelde gerenommeerde krant, op haar beurt onder dak bij een niet nader genoemde West-Vlaamse multimediagroep. Onder de kop prijkte een ontroeringwekkende vergeelde kopie van de halve frontpagina van De Zeewacht, van de drukpersen gerold op zondag 6 december 1896. (5 centiemen het nummer - 1ste jaar – nummer 1.). Daaronder een tekening met een opengerold perkamenten doek met daarop in grote pikzwarte pseudogotische majusculen de naam van de gloednieuwe krant. Het doek wordt geflankeerd, aan de ene kant door een werkman met een schop in de hand, aan de andere kant door een persoon die een bootanker op de schouder torst. Onder het theatraal aandoend tafereel prijkt volgende sloganeske mission statement: Katholiek Vlaamsch-gezind weekblad voor Burger en Werkman - Eerlijkheid en Orde, Broederlijkheid en Welvaart. Zo'n heldere, stichtende, verheffende boodschap hoor of lees je nog zelden.
Het eigenlijke artikel begint als volgt: Dit nummer moet kosteloos afgeleverd worden. BERICHT: de personen welke een abonnement nemen op ons blad voor gansch den jaargang 1897, ontvangen hetzelve kosteloos van nu af tot Nieuwjaar... Een jaarabonnement kostte bij de opstart van het blad 3,50 fr. Maar omdat het blad al op de naamdag van Sinterklaas het levenslicht mocht zien, zou een abonnee op het einde van het jaar ons Heeren maar liefst 4 nummers gratis in de bus ontvangen, voor een waarde van zegge en schrijve 20 centiemen. … De kiem van wat ooit 'marketing' zou genoemd worden is allicht dan en daar, in het hoofd van dhr. A. Elleboudt, drukker-uitgever te Oostende, ontsproten. We kunnen alleen maar vaststellen dat, 124 jaar na datum, een niet nader genoemde West-Vlaamse multimediagroep de ideeën van deze man tot de zijne heeft gemaakt, verder verfijnd en naar ongekende hoogte getild.

Ach, al dat sentiment. En uitgerekend op de dag waarop in genoemd weekblad al dat moois te lezen stond, op 18 juni dus, kwam ik in mijn wagen oog in oog te zitten met de afbeelding van een vent die op een onwaarschijnlijk stuntelige manier een boek stond vast te houden.

          Maar dat was nog niet alles, er kwam immers nóg een interview. Hier past wel enige nuancering: voor die eerste babbel had ikzelf het initiatief genomen, maar wat daarna zou volgen is mij onverhoeds in de schoot komen vallen. Hoe dat is kunnen gebeuren? Via een Facebook groep, actief op de plaats waar ik in een ver verleden ben opgegroeid. Die groep had hoger genoemd artikel ergens opgepikt en meteen op zijn FB-pagina gezet, en bij een lokale freelance journalist, een oud-klasgenoot zowaar en lid van genoemde groep, ging er een lichtje branden...
Zo komt het dat via het contactformulier op mijn website, op dezelfde dag notabene waarop mijn eerste interview was verschenen, volgend bericht binnenkwam:
reactie: ken … (mijn naam) lagere school … (naam van de plaats waar ik in een ver verleden ben opgegroeid)
vraag: is dit blog van … (mijn naam) uit … (naam van de plaats waar ik in een ver verleden ben opgegroeid)?
Suggestie: kan bijdrage maken over uw nieuwste boek voor (naam van de blog waarop de bijdrage zou kunnen geleverd worden)
De ex-klasgenoot had ook de facultatieve vakken ingevuld met zijn naam en e-mailadres.

Of ik hem kon voorzien van enige bruikbare tekst, zodat hij er een artikel zou kunnen rond schrijven voor zijn blog op Seniorennet. Deze vraag stuurde hij mij toe via mail. Nee, een interview in de strikte zin van het woord zou het dus niet worden, eerder een fake variant, zo bleek algauw, want er werd met geen woord gerept over de noodzaak om elkaar ergens te ontmoeten, terwijl er achteraf in het artikel toch heelder zinnen tussen aanhalingstekens stonden, alsof we elkaar enkele dagen voordien in levende lijve hadden gesproken en in opperst nostalgische stemming allerlei anekdotes uit onze kindertijd hadden zitten uitwisselen. Of ik iets op papier kon zetten over mijn kindertijd, over mezelf en mijn geboortegrond dus. Of ik mijn levensloop in het kort zou willen schetsen, hoe ik tot schrijven was gekomen ook en welke link er was tussen de Leiestreek en 'De Coillies', ook dat vroeg hij voor ik me aan het schrijven zette.

Hoe het artikel in de dagen die volgden tot stand is gekomen, vraagt u zich misschien af. Het begon, althans van mijn kant, met de moeizame speurtocht langs de duistere achterkamers van mijn geheugen naar enig bruikbaar materiaal.
Onsamenhangende flarden kwamen me voor de geest, beelden over gebeurtenissen allerhande, opdoemend uit een vergeten gewaande ondergesneeuwde verleden tijd. Wat kon de schrijver van het artikel met zoiets? En een handvol lezers? Ja, dát zat ik me af te vragen: god in de hemel, wie zou er nu nog in die banaliteiten, 60 jaar na datum door een schier onbekende bijeen geschraapt, kunnen geïnteresseerd zijn?

          Schrijven over anekdotes uit de tijd van vóór de dag waarop ik voorgoed mijn geboortegrond vaarwel zou zeggen, dat leek me nog wel wat om mee te beginnen.., over de tijd waarin burgemeesters, pastoors en schoolhoofden nog hun gemeenten, parochies en jongensscholen als oligarchen bestierden. Misschien zou ik mijn verhaal averecht kunnen vertellen, startend bij het jaar '64, ogenblik waarop een 12-jarige snotneus door een bizarre wending van het lot niet zou belanden in een college in de eigen vertrouwde provincie, maar op een internaat in het verre Brabant. Ik zou kunnen schrijven over die schaarse momenten waarop hij tijdens die eerste jaren met een loodzware valies thuiskwam, een beetje als een toerist, voor een lang of kort weekend (lees: van zaterdagmiddag tot zondagavond!). En steevast op zondagavond terug de bus op voor een urenlange tocht doorheen meerdere provincies... Ik zou kunnen vertellen over die meimiddag in '68, terwijl hij, intussen een opgeschoten adolescent, met zijn klasgenoten op het veld achter het collegeklooster aan het sjotten was en ze het aanwaaiend gebrul hoorden van die fameuze mars in het teken van 'Leuven Vlaams – Walen buiten', amper 5 km daarvandaan, door de straten van de studentenstad... Of over die bijzondere tijd, een paar jaar later, in datzelfde Leuven, waar hij in de auditoria van de faculteit Psychologie verliefd zou worden op Annette, jaargenote en gezellin voor het leven, met wie hij nu na tal van omzwervingen op een bijzonder rustige plek is beland, ergens tussen strand en polder.
U hebt het gemerkt, waarde lezer, in plaats van achterwaarts op zoek te gaan naar mijn wortels ben ik nog verder aan het afdrijven, mijn toekomst tegemoet en dit wellicht bij gebrek aan een voldoende houvast aan mijn diepste roots. Ook al die volgende jaren, bij de regelmatige bezoeken aan mijn geboortegrond, ben ik, komt me voor, eigenlijk een toerist gebleven, een matig ge-interesseerde waarnemer die bovendien meer dan eens achter de feiten zou blijven aanhollen.
Laat me dit even toelichten aan de hand van een anekdote: het was diezelfde onverschillige houding die ervoor zorgde dat ik het moment heb gemist, we schrijven 2010, waarop de beslissing viel welke gemeente het volgende Dorp van de Ronde zou worden. Wanneer ik, fervente wielerliefhebber toch, dit historisch feit heb vernomen? Op zondag 4 april 2010, dag van de 94e editie van de Ronde, meer bepaald op het ogenblik waarop ik tijdens de TV-uitzending het peloton door de straten van Desselgem zag razen. Jawel, Desselgem... de gemeente van dorpsgenoot en legendarische Flandrien wijlen Briek Schotte!

          Terug naar mijn roots dus en maar meteen die zure appel doorbijten... Zou iemand nog, wanneer ik er hier over schrijf, samen met mij voor zijn ogen de beelden zien afspelen van die jongens, het waren altijd dezelfde, die tijdens elke pauze lang of kort, aan het knikkeren waren daar tussen de struiken op hetmuurtje achteraan de koer van de oude school? Ik was een van hen, allicht niet de beste maar erg gepassioneerd door het spel. Zou het gepast zijn, zoveel jaar na datum, nog eens in de geest van degenen die het zich nog kunnen herinneren het beeld op te roepen van onze 'refter', een eufemisme voor het vochtig kot met bakstenen binnenmuren, waar wandluizen en ander ongedierte op rondkropen? Een vieze brij, 'stoofvlees' genoemd, eigenlijk ging het om allerlei vleesafval van een lokale slager, werd ons, zo stel ik het mij althans voor, elke middag voorgeschoteld, vergezeld van glazige aardappelen, het geheel rijkelijk overgoten met een dikke ajuinsaus.
Wie zou zich nog onze meester van het 3e 'studiejaar' herinneren, hoe ernstig die man toch was. En hoe old fashioned: schreef met een vulpen Le Tigre, met rode inkt, waarmee hij in onze schriften zwierige letters schilderde... Zeer goed, Matig, Slecht. Hoe hij tekenles gaf. Op een zeldzaam moment van gulheid hoefden we niet meer die vervelende dwaze vierkanten en nog andere geometrische figuren in te kleuren, maar hoorden we hem dan zeggen: 'Teken eens een vaas met tulpen'... Zou ik onze meester van de 4e klas terug tot leven kunnen roepen? Hij, die met zijn lange stok, zodra de klas te rumoerig werd, van achter zijn lessenaar zelfs de jongens op de achterste rij een pedagogische tik kon geven. Hij die op het einde van de dag voorlas uit 'Alibaba en de 40 rovers'. Zijn proefwerk catechismus: met zijn hoed in de hand plechtig rondschrijdend tussen de lessenaars, nodigde hij ons een na een uit er een gevouwen briefje uit te nemen. Luidop moesten we dan de vraag voorlezen die hij er op geschreven had...
Ziet en weet God alles?.. Antwoord: Ja, God ziet alles, zelfs onze geheimste gedachten. Hij weet alles, ook de toekomstige dingen'... Voor de meester van de 5e klas voelden we vooral ontzag. Wanneer hij even de klas verliet moest het muisstil blijven, maar terwijl hij dan moeizaam in de richting van de deur stapte was er die ene akelig krakende hoge schoen altijd, 'iets nog van in de oorlog', ging het rond tussen de banken, 'iets van vóór onze tijd'... De meester van de hoogste klas boezemde ons naast ontzag, omdat hij het schoolhoofd was, ook nog schrik in, niet in het minst omwille van zijn niet aflatende waarschuwingen voor de diocesane en kantonnale examens. Dagelijks serveerde hij ons ingewikkelde vraagstukken: een vat met een inhoud van zoveel hectoliter, liter, decaliter... moet gevuld worden met water... de kraan geeft een debiet van zoveel liter per uur... en dan kwam de gevreesde vraag: hoelang zal het duren voor het vat helemaal is volgelopen? 
Zou ik uitweiden over de tijd die ik doorbracht in de chiro? Hoe gênant toch, dat wekelijks obligate bezoek net vóór de vendelopstelling aan het spaarlokaaltje, waar ik een onbeduidende rest van mijn zakgeld achterliet, verhangen als ik was naar snoep allerhande waaraan ik al vóór de hoogmis mijn toch al luttele centjes had verpatst. Na het laten boeken van de gespaarde en in een sigarenkistje achtergelaten franken of soms alleen maar centiemen volgde dan, tegen de klok van twee op het plein achter de kerk, de militaristische bedoening met vendelopstelling, groet aan de vlag, roepen van de kreten en mededelingen over het namiddagprogramma. Maar eerst was er nog de in strak marstempo af te leggen optocht naar de kerk om daar de totaal onbegrijpelijke, bevreemdende ceremonie van het lof mee te maken met een in wierookwalmen gehuld uitgestald Mariabeeld in de verte... Spiegel van gerechtigheid, Zetel van wijsheid, Oorzaak van onze blijdschap, Geestelijk vat, Eerwaardig vat, Mystieke roos, Toren van David, Ivoren Toren... en dat elke zondag! Nee, niemand hoeft nog eens over deze bizarre wereldvreemde vertoning te worden onderhouden.
Misschien zouden sommigen eerder kunnen geïnteresseerd zijn in een lyrische beschrijving van de teloorgang, in de late jaren '50 aan de boorden van de Leie, van de vlasnijverheid, van de ongezien snelle opkomst van de weverijen. Ach, welke meerwaarde zou daar nu nog van kunnen uitgaan? Trouwens, laten we beter de rollen omkeren, besefte ik: aan degenen die bij mijn vertrek in de streek zijn achtergebleven, ze zijn met velen, hén zou ik beter vragen míj de lokale geschiedenis te beschrijven...
Ik kon beter nog eens goed overdenken wat ik precies over die roots en geboortegrond van mij kon prijsgeven.

          Of ik misschien kon meedelen hoe ik tot schrijven was gekomen, had mijn ex-klasgenoot me nog gevraagd. Dat ik graag romans lees waarin personages met goed uitgewerkte, herkenbare karakters worden opgevoerd. Dat ik dat ooit zelf eens zou proberen, met dialogen, zoals je ze nog hoort aan de toog in het dorpscafé, ook dat heeft mij altijd geboeid. Jawel, dat mocht straks gerust in dat artikel van hem te lezen staan, dat van die karakters en dialogen, zoals nu ook weer in De Coillies, waarin ik heb geprobeerd die typische sfeer te evoceren van een modale West-Vlaamse dorpsgemeenschap.
Terwijl ik daar aan mijn schrijftafel over zat na te denken, leek plots alles op zijn plaats te vallen en kwam ik tot het besef dat mijn lange afwezigheid uit de streek, die toch ook de mijne was geweest, misschien wel de conditio sine qua non was om vanop de nodige afstand ziel en typische gedachtekronkels van deze gemeenschap te kunnen vatten en beschrijven.

Een 3-tal dagen heb ik erover gedaan om evenveel tekstmateriaal bijeen te schrijven, te weten: 1) even terug naar mijn geboortegrond, 2) herinneringen en 3) schrijver worden. In mijn mailbericht volgende mededeling: 'Beste Bernard, ik heb gisteren nog een dagje goed doorgewerkt. Het was best plezierig om in gedachten nog eens terug te keren naar de tijd van toen. (...) Nu kan ik rustig verder schrijven aan Angelo's Nieuwsbrief, editie 1/07. (...) Hopelijk kun je al een heel eind op weg met de informatie in bijlage. Laat maar weten mocht iets niet duidelijk zijn. Erg benieuwd naar voorstel van definitieve tekst'.

          Ik kan u verzekeren, waarde lezer, dat het een prachtig artikel is geworden. Met gemeende dank aan Bernard, oud-klasgenoot.

naar het artikel:

de oude jongensschool

          chirolokalen in de jaren '50

Briek Schotte, postume ereburger

naar 'in de pers':