Roland Jooris
zelfportret
nocturne
wat ongeschonden
in hem huist
het is geen zuiverheid
het is geen kind
dat met nog stompe letters
schrijft
het is een blik
die rauw en ongenadig
kijkt
het is wat tegenstrijdig
hem ontwricht
en dwingt
het is weerbarstigheid
nog drinken je ogen
het groener het duister
nog scherpt zich
steeds dunner een verraderlijk
fluiten, nog rilt een
gefluister in grassen
en riet
nog als de nacht
zijn licht uit de
grond van het water
put, hoor je een
karpersprong in je
slaap, schept een steen
een plons in het gewassen
zwart, lost zich een
klankstengel verijld
in zijn beschouwing
op
°1936
dichter, gewezen conservator van het Roger Raveelmuseum
ik zou die avondlijke merel in mijn tuin op een tak in een gedicht willen zetten,
maar waarom zou ik,
hij zit per slot van rekening daar waar hij zitten moet:
in een gedicht daarbuiten
de werkelijkheid van poëzie
is het een uitgelopen
vlek, een godvergeten blad,
van inkt de opvlucht
in een pennentrek, een
vlezig prevelen
dat geen betekenis
ontbloot
zijn woorden
plots weer struikelblokken
in de stem, strompelt
de taal waar zij
van vliegen
droomt
huiver
het gedicht is niet eenzaam
het is alleen
soms hoor ik het
op het stompe water in de avond
als een zeil in zijn kerend wit
een lichte huiver
waarin we geen woorden gebruiken
maar ze bekijken in onszelf
(19/05/2021)