De columnist (21/11/2021)
Onlangs was het dag op dag twee jaar geleden dat ik hier mijn eerste stukje neerschreef. 'En Passant, een wat eigenzinnige kijk op de banaliteit van alledag'.., in deze wat cryptische bewoordingen werd de rubriek in de wereld gezet. Dat er na dat eerste stukje nog meer zouden volgen, daarover mocht geen twijfel bestaan want allerlei ideeën en onderwerpen welden in die dagen zomaar op in mijn hoofd. Bovendien had ik me steevast voorgenomen om, zoals ik het toen trouwens op de inleidende pagina heb verwoord, bij mijn thuiskomst na de dagelijkse boodschappen of nog andere buitenactiviteit de trivialiteiten, gemeenplaatsen of wijze woorden die ik 'en passant' uit menige mond had gehoord, meteen op te tekenen om er nadien een stukje over te schrijven. Of er dan nooit eens een dag is, waarop ik niets, echt niets, hoor, zie of ervaar de moeite van het optekenen waard? Een enkele keer, jawel, maar een beetje schrijver kan in voorkomend geval ten allen tijde naar hartenlust vissen in de oceaan van het door diverse media aangevoerde nieuws, weetjes en faits divers over lokale en wereldpolitiek, smeltend poolijs, ongeziene gasprijzen, PFOS-schandalen, antivaxers en dies meer... Je verneemt het allemaal zomaar vanuit je luie zetel.
Met andere woorden, de kans dat het me op een ogenblik aan inspiratie of materiaal zou ontbreken, lijkt me quasi onbestaande. Maar dat er in zo'n relatief korte tijd moeiteloos een twintigtal columns uit mijn pen zouden vloeien, dat had ik aanvankelijk niet durven te voorspellen.
Bij het nalezen van de eerste paragraaf merk ik dat ik reeds tweemaal het woord 'stukje' hebgebruikt. De attente lezer zal terecht laten opmerken dat dit toch maar een vaag begrip is en dat derhalve enige verduidelijking hier op haar plaats is. Temeer daar de term al eens gehanteerd wordt in een totaal andere context. Denk bijvoorbeeld aan het woord 'haarstukje', of 'kabinetstukje'. Het betreft hier met andere woorden een containerbegrip, een overkoepelende term, die in de paragraaf hierboven best wel een epitheton had verdiend. Spontaan denk ik dan aan het toepasselijke 'literair'. Waarmee ik wil aangeven dat daar beter had gestaan: 'Dat er na dat eerste literaire stukje nog meer zouden volgen, daarover mocht geen twijfel bestaan...'
Ach, laten we ons maar beter niet teveel wentelen in ijdele navelstaarderij. Ter zake dus: na grondig en volgehouden speurwerk ben ik tot het inzicht gekomen dat ik best wel een columnist mag genoemd worden. In de alom gewaardeerde internetencyclopedie Wikipedia, eigendom van de American Wikimedia Foundation - haar mission statement luidt als volgt: 'Wikimedia is a global movement whose mission is to bring free educational content to the world' - vond ik volgende ondubbelzinnige definitie van het literaire product van een columnist: 'Een column is een met regelmaat verschijnend kort stukje proza van een bepaalde auteur (de columnist).' Een beknopte, maar vooral hol klinkende formulering, als u het mij vraagt, een die naar mijn bescheiden mening geen al te hoge letterkundige ogen gooit.
Bijgevolg zocht ik verder en stootte op een ratatouille aan definities en omschrijvingen. Deze vond ik meer to the point: 'Een column is een kort stukje proza waarin de auteur spits en uitdagend zijn mening ventileert, meestal afgedrukt in een kolom'. 'Spits' en 'uitdagend', ja, daar kan ik me helemaal in vinden. En dat van die 'kolom', waarde lezer, mogen we zelfs letterlijk nemen: ook al wordt het gebruik ervan vandaag de dag niet langer als noodzakelijk beschouwd, toch is het algemeen bekend dat elke rechtgeaarde columnist zijn stukjes ooit kolomsgewijs presenteerde.
Als hommage aan deze illustere voorgangers zal ik me in wat volgt nog even van dit beproefde procedé bedienen...
Wat ik nóg vond: 'Een column wordt vaak door een gastschrijver geschreven, op een heel persoonlijke, speelse manier. Sommige columnisten zijn heel scherp. Ze willen via de krant een discussie uitlokken'. Bij het lezen van deze omschrijving is het alsof ik word teruggeworpen in de tijd, terug naar de collegebanken, waar ik met de aanhef van een verhandeling voor het vak Nederlands aan het klooien ben met een bevattelijke definitie van het literaire genre in kwestie.
En dus zocht ik verder, tot ik bij Nicolaas Matsier, gerenommeerde Nederlandse schrijver, uitkwam die doodgemoedereerd stelt dat een sluitende definitie van het begrip 'column' lastig kan gegeven worden op basis van de tekstinhoud. Het gamma bestrijkt immers een gebied gaande van huiselijke taferelen tot de wereldpolitiek en op zich is daar niets mis mee. Wanneer kan men dan terecht gewagen van een column? Bepalend zijn uitsluitend de omstandigheden waaronder de column tot stand komt. Hij verduidelijkt deze stelling als volgt: er moet sprake zijn van 1) een vaste rubriek, 2) een deadline (ja, dit herken ik maar al te goed) én 3) een vooraf gegeven omvang. Ook een zekere meneer J.A. Dautzenberg, een onverdachte Nederlandse literatuurwetenschapper, ziet geen specifieke inhoudelijke kenmerken en hanteert dan weer volgende definitie: 'Een column is een korte tekst die in een krant of weekblad op een vaste plaats en/of in een vaste typografie en lay-out gepubliceerd wordt.'
Zoveel boeiender dan al die elkaar tegensprekende en
saaie definities, die wellicht meer onthullen over de persoonlijkheid van de bedenker dan over de ware aard van het subgenre 'column', is de vraag hoe dit laatste zich verhoudt tot bijvoorbeeld het 'essay' en minstens even interessant, tot het 'cursiefje'. We luisteren nogmaals naar meneer J.A. Dautzenberg: 'Een column is, afgezien van de kleinere omvang, wat luchtiger, minder serieus, speelser en nóg persoonlijker dan een essay'. En wat dan met het cursiefje? 'Dat is een soort column (vaak cursief gezet)(sic.) waarin de schrijver een anekdote vertelt, een herinnering ophaalt, een gesprek weergeeft dat hij ergens heeft opgevangen (of verzonnen), een kleine gebeurtenis beschrijft'.
Wel wel, wie had dat gedacht? Als het van meneer J.A. Dautzenberg afhangt, slijt ik misschien wel mijn literaire dagen als schrijver van cursiefjes. Zie immers de cursieve italiek, die ikzelf al te kwistig hanteer. Maar nóg typerender is natuurlijk de inhoud: ook ik moet het hebben van 'anekdotes, het weergeven van een gesprek dat ik ergens heb opgevangen (of verzonnen)'. Ja toch? Maar dan lees ik weer dat de Grote Van Dale pas bij de elfde druk (1984(!) voor het eerst gewag maakt van een voor die tijd gloednieuwe term, met name 'de column', synoniem voor het sedert 1970(!) in onbruik geraakte 'cursiefje'. Merk op, waarde lezer, dat die elfde druk dus verscheen in '84 en dat in twee vorige edities (1970 en 1976) de column nog werd doodgezwegen, terwijl het genre al ruim 14 jaar was bedreven, niet in het minst door Godfried Bomans, Gaston Durnez en Simon Carmiggelt!
Wat valt er nu te concluderen uit al die begripsverwarring, al zal wat ik hierna ga beweren sommigen wellicht te kort door de bocht voorkomen: dat literaire termen en etiketten nu eenmaal evolueren in de tijd, om kort te gaan, dat cursiefschrijvers in de jaren '70 vervelden tot columnisten en dit zonder er zelf acht op te slaan.
En ineens verschijnt de kop van Louis Verbeeck me voor de geest. Ten tweeden male word ik teruggeworpen in de tijd, naar de rouw- en feestzaal van mijn geboortegrond... Het moet in '68 of '69 zijn... een mistroostige winteravond... Het lokale CMVB (Christelijk MiddenstandsVerbond België) organiseert een culturele avond. Op de affiche: Louis Verbeek, woordkunstenaar, coauteur van 'De muzen hebben hun ekskuzen' en zoveel meer, maar vooral 'de man van de cursiefjes', van grappen en grollen, van mooie ongekunstelde verzen ook...
Ik herinner me nog levendig dat hij me na zijn optreden, achter de coulissen, behalve een exemplaar van zijn pas verschenen boekje een 45-toerenplaatje toegestopte met op de A-kant 'De nar' (over die fameuze Lodewijk de beduimelde en zijn nar die heel mooi tuimelde), gezongen door niemand minder dan Miel Cools en op de B-kant 'De soldaat' (die van Napoleon de Grote). Wist u, waarde lezer, dat Verbeeck lange tijd de tekstschrijver is geweest van onze onovertroffen Vlaamse troubadour? Maar dit even ter zijde.
Al lijkt het misschien niet helemaal gepast, toch wil ik hier hulde brengen aan een man die ik pas later, in mijn studententijd, ten volle heb leren waarderen. Hoeveel avonden heb ik niet, aan mijn transistorradio gekluisterd, op mijn studentenkamer genoten van zijn 'Spionnetjes' op radio 2 Omroep Limburg? Ik weet niet of volgende aan zichzelf geschreven elegie uit die periode komt, maar ik schrijf ze hier toch maar even neer:
Grafschrift van mijn voeten
Louis Verbeeck
Wanneer ik dood en ver van hier
zal liggen onder groene grassen,
zet dan geen bloemen op mijn zerk,
stouw geen fanfare naar de kerk,
maar zorg dan dat mijn schoenen passen.
Want ver zal ik nog moeten gaan
om in het paradijs te mogen...
lees dus geen rede op mijn graf,
al schrijft ge ze waarschijnlijk af,
maar denk eens aan mijn eksterogen.
Of nu alles is gezegd over essayisten, cursiefschrijvers en columnisten? Niet echt, want daar is uiteraard ook nog de categorie van de 'opiniemakers'. Dit zijn personen die er zich in beijveren om met het gesproken of geschreven woord de publieke meningsvorming te beïnvloeden, in de hoop hierdoor een wezenlijke bijdrage te leveren aan het maatschappelijke debat. Ze zijn voornamelijk terug te vinden in het politieke milieu, bij radio en TV: van Carl Devos tot Noël Slangen, van Etienne Vermeersch tot Jean-Marie Dedecker... Jawel, het is best wel een gemêleerd gezelschap. Sommigen onder hen proberen door het leven te gaan als columnist, ook dat nog!
U voelt mij al komen, waarde lezer. Ik heb me inderdaad, heel even maar, afgevraagd of ik op een of andere manier zou kunnen doorgaan als opiniemaker. Ik kan immers redelijk goed argumenteren (dit is overigens een hoogst persoonlijke mening), heb een vrij kritisch denkvermogen (opperen mijn huisgenoten al eens, maar ze vermelden dit doorgaans als een vervelende karaktertrek), bezit enige kennis van de maatschappelijke context, weliswaar zonder de erbij horende gedrevenheid om steevast het pad te willen effenen voor enige maatschappelijke vooruitgang.
Of mijn schrijversprofiel de nodige kenmerken vertoont om tot de categorie van opiniemakers te kunnen worden gerekend lijkt dus al meteen een vraag die beter niet was gesteld. Het wordt nog pijnlijker wanneer ik ergens lees dat de opiniemaker verdomd goed weet hoe hij via de moderne sociale media zijn boodschap zo gunstig mogelijk in het voetlicht kan brengen. Ik mag onomwonden stellen, maar dat wist u al uit een van mijn vroegere stukjes, dat ik onvoldoende mediawijsheid bezit. Dit is dan nog een stevig understatement!
Zijn die influencers of the public opinion dan een verschijnsel van de jongste tijd? Geenszins, want herinner u Cato de Oude, Romeinse senator (234 - 149 vóór Chr.), hij die elk publieke optreden afsloot met dezelfde quote: 'Overigens ben ik van mening dat Carthago moet verwoest worden' ('Ceterum censeo Carthagenem delendam esse'; in deze zin zien we, maar dit helemaal terzijde, een prachtige illustratie van het gebruik van een bijzondere grammaticale constructie, met name het Latijnse 'gerundivum'). Deze Romeinse senator bewees later een opiniemaker pur sang te zijn geweest en een heuse padeffenaar, want in de strijd om de hegemonie in het Middellands Zeegebied werd Carthago in 146 inderdaad met de grond gelijk gemaakt.
Behalve de wetenschap dat er vanuit historisch perspectief toch wel enig zinvol onderscheid zou kunnen gemaakt worden tussen het cursiefje en de column, maakt het in wezen allemaal niet veel uit. Het is zoals met de discussie over het geslacht van de engelen: wie laat daar nog zijn slaap voor?
Wat mij op dit eigenste ogenblik meer bezighoudt is de vraag hoe het nu, na dit twintigste stukje, verder moet met deze rubriek. Wat brengt de toekomst? Zal 'En Passant' ooit nog hetzelfde zijn? Eerlijk, ik ben er zelf nog niet uit. Ik heb wel een ideetje. Stel nu even dat de talrijke lezers van mijn columns mogen meebepalen waarover ik zal schrijven, uiteraard op die ene voorwaarde: dat het onderwerp verwijst naar iets, uit het leven gegrepen, uit hún leven wel te verstaan. En daar mag ik dan mijn fantasie op uitleven. Een heerlijke gedachte, niet?
Ach, een mens mag al eens dromen, zo en passant...
- EINDE -