De Opgang
Stefan HERTMANS (2020, De Bezige Bij)
Waarom
Waarom zou je nu een recensie willen schrijven over 'De opgang'? Trouwens, je hebt er nog nóóit een geschreven. En wat nu dit boek aangaat, onloochenbaar een historische roman toch, je bent nooit een uitgesproken fan geweest van het genre.
Je hebt gelijk, tweemaal gelijk.
En toch wil ik er iets over kwijt. Omdat dit boek op een benauwende manier rapporteert over de collaboratie in Vlaanderen tijdens WOII; omdat beelden en getuigenissen uit die spraakmakende BRT-reeks over De Nieuwe Orde (Maurice De Wilde; 1982) onverwacht heftig terug in mijn herinnering opdoken bij het volgen op Canvas van die nieuwe reeks, jawel, over De Kinderen van de Holocaust, van het Verzet, van de Collaboratie. Ik mag aannemen dat ook anderen die moeilijke tijd, intussen ruim 75 jaar geleden, nog steeds niet helemaal konden loslaten. In dit opzicht hebben schrijven en getuigenis afleggen over dit thema nog niets aan belang ingeboet. Het blijft aangrijpen, het blijft knagen aan ons collectief geweten.
Een historische roman
Hertmans is als geen ander vertrouwd met het genre. In De Standaard noemt Pascal Verbeken 'De opgang' samen met 'Oorlog en terpentijn' en 'De bekeerlinge' een historische trilogie.
Er is trouwens een frappante parallel tussen 'De bekeerlinge' en 'De opgang'. Eerstgenoemde roman werd geconcipieerd naar aanleiding van de ontdekking dat in een Provençaals dorp, waar Hertmans een vakantiehuis bezat, in de middeleeuwen een jonge vrouw, bekeerd tot het jodendom, met haar echtgenoot de gruwel van de kruistochten aan den lijve had moeten ondervinden. Toeval of niet, maar ook in 'De opgang' komt weer eens op een plek waar de auteur heeft gewoond een onwaarschijnlijke geschiedenis (terug) tot leven. Jawel, heeft gewoond, want het is pas nadat Hertmans dit pand al terug heeft verlaten dat hij tot de schokkende vaststelling komt 20 jaar in het huis van een ss-er te hebben gewoond. Hierover schrijft hij: Het is alsof er schimmen opdoemden in de kamers die ik zo goed had gekend; ik wilde ze vragen stellen, maar ze liepen dwars door me heen. De auteur noteerde deze gedachte naar aanleiding van de publicatie van 'Zoon van een foute Vlaming' van de hand van de oud-hoogleraar Adriaan Verhulst, zoon van het hoofdpersonage. Op dat ogenblik herinnert de auteur zich nog vaag de opmerking over die vorige bewoners, terloopse uitspraak van de verkoper tijdens zijn allereerste bezoek aan het pand: 'Ach, het waren eigenlijk doodbrave mensen hoor, maar toch, hoe zal ik het zeggen - een oorlog gooit altijd alles overhoop en voor ge het weet staat ge aan de verkeerde kant, nietwaar?.. Geen slechte mensen, daar niet van, wat zeg ik, op de vader na, wel ja, eigenlijk ook geen slecht mens, maar verdwaald, verdoold, verblind'.
Hertmans wou de zoon Verhulst nog opzoeken, maar voor het zover kwam, overleed de man. Goed, dacht ik, laat me dan niet het verhaal van een ss-er vertellen; die zijn er al genoeg... en hij nam het vaste voornemen om zijn aandacht te richten op de geschiedenis van het huis en zijn bewoners.
Vanuit die invalshoek en na volgehouden speurwerk (getuigenissen, dagboeken, gerechtelijke dossiers...) schetst hij de opgang van Willem Verhulst, vanaf zijn sympathie voor de Duitsers in WOI, zijn politiek gedweep met en lidmaatschap van het VNV, zijn activiteiten als v-Mann van de Sicherheitsdienst tot en met zijn vonnis door het Krijgsauditoraat, zijn laatste levensdagen en wilsbeschikking.
Fragmenten die spreken, aangrijpen en zoveel meer...
Liever dan me te bedienen van allerlei literair jargon dat ik trouwens toch maar stuntelig of verkeerdelijk zou hanteren, neem ik de vrijheid om enkele fragmenten uit te lichten. Niet steeds noteer ik er een persoonlijk commentaar bij. Hertmans schrijft immers zo beeldend en accuraat tegelijk, dat er nauwelijks behoefte is aan enige bijkomende toelichting.
De plek (Patershol en Drongenhof)
(1) De wijk heet het Patershol. Het werd genoemd naar de smalle toegang tot het middeleeuwse klooster via een stadsgracht, waarlangs de paters met bootjes hun etenswaren en, naar de volksmond beweert, de hoeren naar binnen smokkelden... Met de opkomst van het proletariaat in de negentiende eeuw werden vele van de voorname panden vervangen door arbeidershuisjes. Er kwam armoede en stilaan kreeg de wijk een slechte reputatie. De smalle stegen en beluiken raakten in verval, tot eind van de jaren zestig, met de studentenrevolte, de artistieke bohème er zich kwam vestigen. Het huis waarnaar ik stond te kijken bevond zich aan de noordoostelijke rand van de wijk, in een straatje genaamd Drongenhof, niet ver van de plek waar de Leie traag en donker langs de oude, vochtige huizen stroomt.
(2) We gingen van kelder tot zolder, een opgang die ruim twee uur duurde omdat notaris De Potter in mijn aanwezigheid, en telkens met mijn vereiste toestemming, een gedetailleerde Staat van Bevinding moest opmaken.
(3) Studenten en kunstenaars kraken het leegstaande kloosterpand, ze vullen de witgekalkte cellen met hun oosterse tapijtjes, hun liefjes en gitaren, ze stoken vuurtjes op de binnenplaats. Wanneer ze stoned zijn, zingen ze protestliederen. 'If I had a hammer, I'd hammer in the morning'.... 'Pandinistisch Bevrijdingsfront', lees ik op een bord, met een knipoog naar de revolutie in Nicaragua.
(4) Ik heb later de hele film opnieuw bekeken, de locaties zijn door elkaar gemonteerd om de achtervolgingsscènes in het Patershol met mooie sfeerbeelden te kruiden die elders zijn geschoten, maar het is ontegensprekelijk dat je ook een helder beeld krijgt van hoe verwaarloosd en onderkomen de wijk er in 1970 bij lag. De binnenopnamen werden deels in het oude, vervallen Pand gedraaid, het Pand waarin wij als onwetende studenten enkele jaren later een bezetting zouden organiseren met onze gitaren en joints.
(1 & 2) We schrijven oktober '79. De 28-jarige Stefan Hertmans staat op het punt het bewuste pand te kopen. De romantitel verwijst naar die opgang, die ruim twee uur duurde, maar verwijst evenzeer naar de opgang van een man wiens handel en wandel hij zou proberen te volgen na de ontdekking dat hijzelf 20 jaar in het huis van een Vlaamse collaborateur heeft gewoond.
(3 & 4) S.H. refereert hier naar een periode in zijn persoonlijk verleden toen hij deelnam aan de bezetting tegen de totale sloop van de pittoreske wijk en het Pand.
Van dergelijke verwijzingen naar het eigen verleden zal hij vaak en maar al te graag gebruik maken tijdens zijn queeste.
De omgeving (de biseautage, de Lieve)
(5) 'Dat is de biseautage, meneer, enfin, een glasslijperij... Biseauter is het slijpen van schuine kanten aan spiegels en ruiten, zoals die destijds in binnendeuren en sierramen van de betere huizen werden aangebracht. Het is een edel kunstambacht dat precisie en geduld vraagt. Ik heb die werkplaats hier altijd geweten'.
(6) Ik heb later vaak door dit labyrint gedwaald; het ijzer en het hout, ja zelfs de steen verging, maar het glas, zodra er wat licht of regen op viel, fonkelde alsof het pas geblazen was.
(7) Willem, Mientje en de kinderen hebben decennia op deze werkplaatsen uitgekeken, en wanneer ik er Letta naar vraag zegt ze: 'Ja natuurlijk, wij werden gewekt om zeven uur, als het werk een aanvang nam. Onze ochtend begon met de hoge snerpende toon van het slijpen, gevolgd door het rinkelend vallen van kristallen randen; door het glazen dak van het atelier zagen we de mannen aan de snijtafels staan, vage schimmen in gelig licht, en dan het fonkelen van die opwolkende kleine splinters, als sneeuw van glas'.
(8) Naarmate de datum van de afbraak naderde, sleepte ik er oude registers uit, witte opaline tegels voor mijn badkamer, kasboeken, kleine voorraden droomachtig bontgekleurd glas... Bij een van de boeken vond ik een briefje dat ik pas later begreep; het was een kort dienstbericht aangaande de werkuren, ondertekend door ene W. Verhulst, met een netjes erboven getypte 'Heil Hitler''
(9) Adri vindt een porseleinen schakelaar, een vaal peertje floept aan, verdomd zegt hij, mama, de kelder staat onder water. Dat komt van de stadsgracht hierachter, zegt Mientje, het water komt dwars door de muren heen. We zullen de kelder leeghozen wanneer we hier goed en wel geïnstalleerd zijn.
(10) Bijna veertig jaar later sta ik met de heer De Potter voor diezelfde ondergelopen kelder...
(11) U zult daar vaneigens iets aan moeten doen, mijn waarde, er bestaan daar tegenwoordig 'goei' producten' tegen, dat is allemaal geen probleem. Hierachter liep vroeger het Lieveke, zegt hij nog, een zijarm van de Leie, zoals gij misschien weet werd hij gedempt na de oorlog, de Duitsers hebben er in 1944 een boot laten in verzinken naar het schijnt, maar water zoekt altijd zijnen weg, gelijk men zegt.
(5-7) De bedrijvigheid in de glasfabriek (biseautage), met de vertrouwde ochtendgeluiden waarmee de bewoners van de buurt dagelijks werden gewekt...
(9-11) en de Lieve, die voor niet aflatende vochtproblemen zal zorgen in de aanpalende huizen...
Het zijn tastbare omgevingselementen in het leven van de bewoners op Drongenhof, van de familie Verhelst... en van (8 & 11) S.H.
Een student en een prof
(12) De blik van de besnorde hoogleraar priemt... Ik zie nu pas, voor het eerst van zo dichtbij, dat zijn altijd eender gekamde haren eigenlijk onecht zijn. Het pruikje lijkt een beetje onhandig op zijn hoofd gekleefd. Hij vouwt zijn handen en kijkt me afwachtend recht in de ogen. Ik slik, er tuit iets in mijn oren, ik kan aan niets anders meer denken dan aan dat haarstukje, in mijn verbeelding zie ik het van zijn hoofd afschuiven, ik moet een stomme giechel onderdrukken. De black-out omhult me als een warme deken. Ik kan me erin hullen, erin verhullen, erin verhulst... 'Nee meneer... ge vergist u, dat was honderd jaar eerder. Kom maar een keer terug in september, wanneer gij uw kalender een beetje beter in het oog kunt houden'.
(13) Ik ben gebuisd voor Verhulst, stamel ik... Zoveel jaren later zie ik hem in mijn herinnering weer voor zijn katheder staan; hij stond er telkens al, nog voor wij met het gebruikelijk tumult het auditorium binnenstroomden... Tot ik op een dag mijn cursus op het klaptafeltje had laten liggen en weer naar binnen moest. In het verlaten, door neonlicht beschenen auditorium zag ik net professor Verhulst van zijn katheder naar het gecapitonneerde deurtje naast de grote borden lopen. Hij mankte met die lastige voet van hem. Het onzichtbare blok aan zijn been...
Wanneer S.H. bezig is aan de lectuur van het boek 'Zoon van een foute Vlaming', botst hij op een passus waarin de auteur terloops vermeldt dat een ex-student, genaamd Hertmans, in zijn ouderlijk huis in Drongenhof woont;
(12-13) ... waarop S.H. in zijn herinnering in één klap terug in de huid zit van die naïeve student, die college volgt en examen aflegt bij A. Verhelst; die met zijn postiche en zijn mankend been. En in één ogenblik realiseert hij zich wie Adriaan Verhelst toen al was en nog steeds is: niet zomaar zijn prof geschiedenis, maar uitgerekend de zoon van die man wiens collaboratieverleden hij aan het uitpluizen is.
Het beeld van de blauweregen
(14) Ik liep door een stoffig stadsparkje waaraan een rij oude huizen paalde; de achtertuintjes hadden een hek waardoor je naar binnen kon kijken. Om de roestige pijlen van één ervan slingerde zich een blauweregen met dikke, bijna zwarte takken. Enkele late bloemtrossen hingen bestoft neer, maar de geur trof me diep - hij bracht me terug naar de verwilderde tuin van mijn kinderjaren.
(15) O, zegt ze, o, dat is een blauweregen... Die hadden we in Oud-Zevenaar ook, hij groeide bij de zuidgevel, zo bitterzoet is die geur in het voorjaar... Mientje schommelt met de blauweregen naar huis, te trots om te buigen, te kwetsbaar om te spreken, en met een grote kolenschep, want tuingerief heeft ze niet, graaft ze in de zwarte grond naast het achterhuis, net achter het hek dat het koertje afscheidt van het brakke water van het Lieveke; ze plant er de blauweregen, begiet de plant zorgvuldig, prevelt een gebed, keert zich dan naar de kinderen en zegt: De Heere zal hem laten groeien, tot lang na onze dood...'
(16) Hij opent de deur, ruikt de bekende, vochtige geur in de hoge gang, loopt even tot in het verlaten achterhuis. Op het koertje ziet hij de blauweregen die met magere zwarte takken het hek lijkt te omklemmen.
(17) Wanneer ik nader, flitst een felle spot aan. Maar in het licht zie ik het des te beter oplichten: rond een van de spijlen hangt nog een laatste tak, een fragment, iets als een zwarte magere arm die zich blijft vastklampen in het ijle, zonder wortel, zonder stam, het laatste restant van Mientjes blauweregen. Ik hef de arm en leg mijn hand op het broze hout.
Het beeld van een blauweregen die zich als een rode draad doorheen het verhaal slingert, die sommigen nostalgisch doet terugdenken aan een ver verleden: (14) S.H. die zich de verwilderde tuin herinnert van zijn kinderjaren en (15) Mientje die mijmert over 'de geur die haar als een veilige koepel van geluk omgaf' (en omdat ze er zo ongelukkig bij staat na het vernemen, die eigenste ochtend nog, van de onwaarschijnlijke bevestiging dat haar man niet alléén naar Duitsland is vertrokken, maar samen met zijn bijzit) en de plant cadeau krijgt van de verkoper om hem 'ieveranst' te planten waar hij kan bloeien; die anderen pijnlijk herinnert aan vroegere tijden in Drongenhof: (16) Willem, die zich na de dood van Mientje in het lege huis alleen en hopeloos verloren voelt en (17) S.H., de stille getuige van al het leed van de vroegere bewoners van het huis met het stadstuintje.
Eerste tekens van een onstuitbaar wijzigend politiek klimaat
(18) 1925. Een nieuwe naam duikt op in de gesprekken: die van de man die in november '23 via een putsch vanuit een bierkelder in München heeft geprobeerd de Weimarrepubliek omver te werpen. Zijn milities dragen een armband met een insigne dat afkomstig is van het hindoeïsme. Ze strekken de arm als groet; iemand beweert dat het de groet van de oude Romeinse gardes is. Welnee, zegt een ander, het is een uitvinding van toneelspelers en het is en blijft slecht toneel.
De nieuwe leider is 'die brulboei met zijn hysterisch overslaande stem'. Door zich te bedienen van een metafoor evoceert S.H. op meesterlijke wijze de dreiging die dan al van deze man uitgaat.
Over hem wiens naam maar beter niet wordt uitgesproken
(19) Tijdens zijn detentie ebt de onrust niet weg, integendeel. Hij dicteert aan een medegevangene het boek over wat hij zijn strijd noemt... Het brullen herneemt in volle hevigheid. Fascinatie en angst voor een snel opkomende politieke wervelwind. Maar het persoonlijke leven wordt steeds politieker gekleurd en de meest intieme gesprekken raken verweven met het nieuws van de dag. Niemand is veilig voor het algehele gevoel dat alles met alles samenhangt... De samenleving valt geleidelijk uiteen in voor- en tegenstanders, het verraad binnen gezinnen staat weer voor de deur.
Gevoelens van onveiligheid en toenemend wantrouwen sijpelen binnen tot in menige huiskamer. S.H. roept deze akelige sfeer vooral op door belangrijke elementen juist níet mee te delen. Suggestie is zoveel krachtiger dan concrete feiten en namen noemen.
Vermoedens en groeiend wantrouwen
(20) Op een zondag gaan ze naar de film, het is een besloten vertoning in een achterafzaaltje, er zijn mannen in een zwart uniform bij, ze kijken naar een film over de Olympische Spelen in Berlijn van twee jaar tevoren, 'Fest der Schönheit'... Het idyllische begin met dat zonlicht in het water, met die zeemzoete muziek erbij, het grijpt haar heel even aan, maar meteen gaat de muziek over in een marstempo en ziet ze de eenvormige jonge mannen als robotten achter elkaar opdoemen en weet ze al dat ze dit niet wil zien.
(21) Kom morgen naar mijn bureau, zegt hij, ik zal uw papieren in orde maken zodat ge kunt reizen. En maakt daarna dat ge rap weg zijt uit Gent, haben Sie das richtig verstanden?.. Mientje heeft in de gang staan luisteren. Het duizelt haar, ze moet plots heel veel op een rijtje zetten dat ze niet begrijpt. Willem, zegt ze en ze knijpt hem fel in de arm, waar heb jij een bureau? Wat doe jij allemaal waar ik niets van mag weten?
(22) Maar wat voor werk moet papa dan doen, dreint de jongste, Suzy. Papa moet rapporten maken, zegt Adri, hij moet verslag doen van de toestand bij de mensen. Wat voor verslag dan, zegt Suzy, en wat voor mensen. Dat weet ik niet, zegt Adri, ik denk van slechte mensen, want papa is een vertrouwensman, dat heb ik gehoord.
(23) Een jonge Obersturmführer komt tegen de avond bij Willem langs... Mientje staat aan de deur te luisteren. Ze hoort haar man in met Vlaamse woorden doorspekt Duits vragen hoe het nu staat met de geplande herstructurering van de binnenstad - hij, haar magazijnier van de MEGA, haar sympathieke flierefluiter die haar altijd kon verleiden met een absurde grap, bemoeit zich met zoiets gewichtigs als de aanleg van nieuwe straten in de stad?
(24) ... Want een vertrouwensman, of v-Mann, hád het druk. Willem moest rapporteren over al wie volgens hem en zijn medewerkers uit de pas liep - anglofielen, vrijmetselaars, joden, socialisten, volksvijandige elementen, franskiljons, weerstanders, bolsjewisten, en zelfs, op aandringen van de Verwaltung, de padvindersbeweging met hun uitdagend pacifisme, een verdachte biljartersclub uit de Sleepstraat...
(20-21) Omwille van enkele vreemde gebeurtenissen groeit ook het wantrouwen in het hoofd van Mientje. Ze vat het nog niet, maar voelt dan al dat haar echtgenoot voor de verkeerde zaak vecht.
(22) Het laat ook de kinderen (Suzy, Adri) niet onberoerd.
(23-24) Voor de buitenwacht is Willem directeur van de Gentse Radiodistributie, maar eigenlijk is hij v-Mann, een informant en verklikker dus, een spion voor de Sicherheitsdienst. Mientje zal pas met mondjesmaat de puzzel kunnen leggen; terwijl Willem haar sust, een mooie toekomst belooft, zegt dat ze hem moet vertrouwen.
De dodenkamer
(25) Tegen de middag wordt de kist opengemaakt door een bode van de Radiodistributie, die daarvoor speciaal naar Drongenhof is gestuurd. Wat tevoorschijn komt doet haar duizelen. De man plaatst - uw man heeft het zo gevraagd, madame - een grote buste van de Führer op de mooie schoorsteen van Comblanchien, kijkt haar veelbetekenend aan en zegt: Bevel van uw echtgenoot, madame, ik wens u veel succes. Hij maakt een vage Hitlergroet en buigt.
(26) Vanaf dat ogenblik verbiedt Mientje de kinderen de voorkamer te betreden. Kinderen, dat is de 'dodenkamer', zei ze, wellicht omdat ze de 'Totenkopf' op zijn uniform had gezien; en Willem, die altijd een sympathieke snaak zou blijven, wreekte zich dan speels door aan tafel, net voor het avondmaal, Heil Hitler te roepen, zijn hielen tegen elkaar de klakken en de bekende groet te brengen... terwijl zijn beschaamde echtgenote het hoofd boog en de Heere dankte voor de spijzen.
De voorkamer dus, waar Willem op geregelde tijden hooggeplaatste Duitse functionarissen en militairen ontvangt, waar gefluisterd wordt over de beslommeringen van de Verwaltung, waar gelald wordt over Germaanse en Vlaamse muziek en cultuur, tot laat in de nacht gezopen en dure sigaren gerookt; de kamer ook met die verschrikkelijke kop van de Führer.
Amper enkele regels verder verbeeldt S.H. zich de echtgenoot-nazi, die zijn kinderen vermaakt door die vreselijke groet uit te brengen en met de hielen te klakken. Het is diezelfde man die Mientje ooit haar sympathieke flierefluiter noemde.
Willems opgang in de Verwaltung
(27) Allerlei functionarissen worden door de nieuwe overheid aan de kant geschoven en vervangen door lieden die bereid zijn samen te werken met de Militärverwaltung, de administratie die de bezetter onder dwang en in hoog tempo installeert. Omdat Mientje er hem blijft naar vragen, biecht Willem haar op dat hij inmiddels op een goed blaadje staat bij de Duitse overheid en dat hem, deels op aanraden van zijn zwager, een nieuwe baan werd aangeboden: hij werd met onmiddellijke ingang benoemd tot directeur van de befaamde Gentse Radiodistributie... Vanaf nu zouden marsmuziek, Vlaamse koorzang en brallerige speeches worden uitgezonden. De Gentse Radiodistributie heette nu 'Radio Vlaanderen'. Willem was in zijn nopjes.
(28) Later op de dag worden tot haar verbijstering drie zwartlederen fauteuils geleverd. Voor in de voorkamer, Mien, zegt hij, we krijgen die van de nieuwe overheid, we moeten toch belangrijk volk kunnen ontvangen.
(29) Op een dag rond het middaguur hoort Mientje herhaaldelijk claxonneren in de straat; ze opent de deur, Willem zit in zijn nazi-uniform in een grote auto te stralen, trots vraagt hij haar of ze een ritje door de stad wil maken met hem, hij is uitgelaten en opgewonden.
(30) Een ongekend aantal gearresteerden verdwijnt naar het beruchte gruwelkamp van Breendonk, waar ze wellicht ten prooi vallen van foltering. Willem zit rustig achter zijn tafel en maakt lijsten, alleen maar lijsten. Zijn contraspionagedienst werkt discreet en efficiënt; de gangen van zijn naaste medewerkers laat hij door derden nagaan, je weet maar nooit.
(31) ... maar wanneer ze het hoofd omdraait, net iets te fel, ziet ze twee gestalten in zwarte lederen jassen die zijn binnengekomen, ze herkent het gehate uniform eronder, de pet met het doodshoofd hebben ze onder de arm... misschien komen ze gewoon ook... met een schok herkent ze Willem, half in de schemer naast de twee ss-ers, hij staat er wat onhandig bij.
(31) De feiten doen zich voor tijdens een lezing in een zaaltje in de stad met Heinz Flügel, waarbij aanwezig: een select gemend publiek van humanisten, stille intellectuelen, pacifisten... waaronder Mientje.
Het tij keert
(32) Plots voelt hij een ijzeren vuist die zijn kraag omklemt. Luister goed, Verhulst: ik weet niet of het ook in uw Duitse gazetten staat, maar de wind is aan het keren. Maakt uw pakske maar klaar of het zullen wij zijn die u gaan vinden na den oorlog...
(33) ... Stuk stront in uniform, het is bijna afgelopen hé, houdt uw kinders maar van de straat of we gaan ze vinden; uw kot gaat branden, makker, ge gaat niet toekomen met één kanneke Duitse wijn om dat te blussen.
(34) Zijn riante Duitse dienstauto parkeert hij niet langer bij het Tempelhof om de hoek, hij laat hem staan... waar dag en nacht gewapende bewaking is. Wanneer hij 's avonds naar huis stapt, telefoneert hij soms eerst naar Mientje, met de vraag of een van de kinderen hem tegemoet kan komen tot aan het Gravensteen. Een vader met zijn kinderen, zegt hij, die laat men toch met rust.
Een huwelijksdrama
(35) Het moet ergens halfweg de jaren dertig zijn dat Willem Verhulst zijn negen jaar jongere minnares Groet Latomme heeft leren kennen. Het gebeurde vermoedelijk in de tijd dat hij met zijn auto 'op de baan' was als commis-voyageur voor de MEGA, tijdens een van zijn onvoorspelbare zwerftochten langs huizen en boerenerven dwars door het Vlaamse land.
(36) Ze wonen nog geen halfjaar in Berchem wanneer Willem voor de eerste keer laat weten dat hij te ver van huis is om nog thuis te raken die avond. Het wordt haar gemeld in een aan huis gebracht telegram, die ze trillend in de handen houdt.
Een telegram?.. Voor mij?.. Is er?..
De postbode tikt tegen zijn pet en verdwijnt.
'Overnachting Lokeren. August Borms bezocht in de gevangenis.'
Een tweede keer gebeurt het amper een maand later.
'Overnachting Langemark. Een vriend van Borms thuisgebracht.'
Lokeren? Langemark? Ze ligt te staren in het donker.
(37) Mientje hoort hem dan zeggen: Ik moet naar Diksmuide vanavond, er is daar morgenvroeg een vergadering, ik overnacht daar wel ergens in de buurt. Ze denkt er het hare van en zwijgt.
(38) Griet wordt geleidelijk aan 'Tante Griet' voor de kinderen, Mientje moet lijdzaam toezien hoe de 'goede vriendin uit Langemark' zich diep in hun leven begint te nestelen;
(35-37) Goedkope leugens, met meer dan eens een onwetende August Borms (waarmee Willem in die tijd vermoedelijk al had gebroken) als twijfelachtig alibi.
Vlucht naar Duitland en gevangenneming
(39) Zo is vader begin september 1944 gevlucht. Ik zie het nog duidelijk gebeuren, hoe hij de straat uit reed richting Lange Steenstraat, alleen in zijn auto, naar het verzamelpunt aan de DeVlag. Daar kwam de schare medewerkers bijeen, vanwaar ze zouden vertrekken met twee auto's en een aanhangwagen.
(40) ... Letta vraagt in een impuls of er ook een zekere Griet Latomme onder de vluchtelingen is. De oude conciërge, die hen nog goed kent uit de tijd van de MEGA; kijkt Letta en Mientje even gegeneerd aan en zegt dan stil: ja.
Waarop Mientje even een klap in het gezicht lijkt te krijgen, met de ogen knippert en dan tegen Letta zegt, heel stil, als voor zich uit: 'Dus toch...'
(41) Op een vroege ochtend in het najaar van 1945 staat plots een commando van de Witte Brigade aan de deur; ze vragen naar 'Sturmbannführer' Raf Van Hulse... Jawel, zegt ze, hier is een zekere Hülst, hij ligt daar op de eerste verdieping rechts te slapen.
En zo wordt Willem, terwijl zijn gezin in Drongenhof de maanden na de bevrijding probeert door te komen en niets meer heeft vernomen, alsnog opgepakt en naar de 'Polizeipräsidium' in Hannover overgebracht.
(39-40) Willem zal vanaf de prille beginjaren van zijn huwelijk met Mientje onafgebroken een dubbelleven leiden met zijn Griet. Zij vergezelt hem zelfs op zijn vlucht naar Duitsland. Nochtans smeekte Willem zijn vrouw, net nog vóór zijn vertrek naar Duitsland, om met hem mee te gaan. Rekende hij erop dat ze zou weigeren?
Het vonnis
(42) Men wist in de kringen van de SIPO-SD wat er 'moest' gebeuren, wat de 'Endlösung' inhield, voor wat een moeilijke taak het Rijk stond als het zichzelf wilde zuiveren van het 'joodse virus'... Maar de hoge eer van de ss-er bestond erin daar niet over te spreken. Het was hem opgedragen 'unempathisch' te zijn, zoals het ooit van Willem was geëist in de voorkamer van zijn huis in Drongenhof... Ook Willem heeft aan deze omerta gevolg gegeven tijdens zijn proces: 'Daar heb ik nooit iets van gehoord, Edelachtbare'.
(43) radicale uitroeiing van alle centra van ontaarding en verbastering in Vlaanderen... ongenadige bestrijding van alle contrarevolutionaire instellingen... Belgisch plutokratisch regiem... 'Omver en erover' ... Heil Hitler!
(44) In acht genomen... kennisgenomen hebbende van... na staving van getuigenissen van... na voldoende en volgens de rechtsgang vereiste grondige overweging veroordelen wij beklaagde Willem Verhulst, als aanstichter, leider van het C.D.A., lid van de Waffen-ss, v-Mann en spion, actief en prominent lid van...grote verantwoordelijkheid in het laten verhoren met geweld van patriotten en andere burgers, met daarbovenop hier gedane getuigenis van volharding in de boosheid, tot de doodstraf.
(42) die typische ontkenning altijd: 'wir haben es nie gewusst'
(43) Letterlijk citaat, tijdens het requisitoor, uit de notulen bij de oprichting van het Comité voor Dietsche Actie, ook wel de Verhulst-actie genoemd.
(44) Over diezelfde dag, 11 juli '47, schrijft S.H.: 'Mientje bleef thuis met de kinderen, ze bakte pannenkoeken. Haar handen trilden en ze slaagde er niet in het deeg te kloppen'.
Laatste wilsbeschikking
(45) Letta, luistert goed... Ik wil bijgezet worden in het graf van Elsa. Ge moet er niet over spreken met Griet... Wabliefteru, papa?.. Wel, zoals ik het zeg, ge moet mij... ge moet mij... op Elsa. Ik wil op Elsa liggen. Met viooltjes op mijnen buik.
(46) Ook zij voelde zich bedrogen: hij was wel met haar gehuwd, maar 'meneer lag op die Joodse madam'.
Elsa was Willems eerste vrouw, die kort na hun huwelijk stierf. Willem hertrouwt met de vrouw die Elsa in de dagen van haar doodsstrijd verzorgde. Haar naam is Mientje. Na de dood van Mientje trouwt hij op een diefje voor een derde keer, met Griet Latomme. Letta moet het vernemen uit de huwelijksberichten in de krant en getuigt: 'Wellicht werd de zaak op het stadhuis snel beklonken en zijn ze samen mosselen met friet gaan eten in hun favoriete restaurant in Philippine'.
Langemar(c)k
(47) Op zijn drieënvijftigste verjaardag, 20 april 1942, besloot hij (Adolf Hitler) het vierde 'ss-Totenkopf'-regiment de naam Langemarck te geven, en daar de vroegere 'ss-Freiwilligen Legion Flandern' aan toe te laten voegen. Reichsführer-ss Himmler zei over dit merkwaardige leger dat het een eerbetoon zou blijven aan het bloedoffer dat de Germaanse stam op Vlaamse bodem had gebracht.
(48) Voor Griet Latomme moet het opmerkelijk zijn geweest dat het haar zo bekende Langemark, waar ze haar Vlaams-nationale bewustzijn meekreeg, een belangrijke symbolische betekenis verwierf voor de naar Duitsland gevluchte collaborateurs.
(49) ... en daar ging er ergens op een eerste etage een oud raam open en een vrouwenhoofd verscheen en ze riep, ze krijste: 'Fascistes! Bande de Nazis! Allez à Langemarck, bande d'idiots!'
(47) Langemark was de streek waar soldaat Aloïs Schicklgruber, alias Adolf Hitler, in 1914 aan het Vlaams front had gestreden. Volgens S.H. lieten de Duitse propagandabulletins hun nederlaag tegen de Britten voorkomen als een collectieve heroïsche daad van zelfopoffering voor het vaderland (Deutschland über Alles).
In '42 zal Adolf Hitler de naam van 'Langemar(c)k verbinden aan een Totenkopf-regiment én aan het Vlaams ss-Legioen.
(48) Des te pijnlijker wordt het wanneer uitgerekend datzelfde Vlaamse ss-Legioen op de vlucht zal moeten slaan richting Duitsland.
In deze context is de opmerking van de oude Letta (dochter van Willem) des te merkwaardiger: 'Division Langemarck, mijn vader? Ga weg, hij kon met moeite zijne schieter recht houden'. Zou ze daarbij gealludeerd hebben op dat incident in de voorkamer (van het ouderlijk huis in Drongenhof) waar haar vader bij het reinigen van zijn revolver per ongeluk de buste van Hitler in gruis schoot? Waarschijnlijk is dat, niettegenstaande hij het zwarte ss-uniform droeg, hij behalve deze van v-Mann geen andere officiële functie vervulde, in elk geval niet in de Waffen-ss. Hij was immers 'niet geslaagd' voor de afdeling 'Langemarck' wegens fysiek onbekwaam (o.m. door zijn slecht zicht en blindheid aan één oog).
(49 ) In '68, tijdens een betoging, kan de student S.H. nog niet bevroeden dat het gescandeerde 'Langemark' echt verwijst naar de nazi's, het Vlaamse Legioen en de collaboratie.
Hertmans, een bijzondere getuige
(50) Even later liepen we met een aantal zwalkende roepers door het Patershol, en dan zo door het Drongenhof, ergens stond een oude vrouw aan haar deur te kijken, er zat angst en weemoed in haar blik, en natuurlijk, het spreekt vanzelf, wellicht heb ik mij dat maar later ingebeeld, maar het is juist die inbeelding die de hele foltering vormt: was het niet daar, in de open deur van het huis dat ik later zou bewonen, dat ik voor één keer in mijn leven de bejaarde Mientje heb gezien, die moet gedacht hebben dat al haar vroegere nachtmerries weer wakker werden en weer door de straat marcheerden...
(51) Ik herinner mij een zwijgzame man met een bril, achter in de winkel, ik kan me vergissen, maar wie weet werden mijn schamele pogingen tot navolging van Jimi Hendrix, Jimmy Page en Eric Clapton ondersteund door een stereoset waarvan ik de onderdelen uit de handen van Willem Verhulst had aangereikt gekregen.
(50) E.H heeft de bejaarde Mientje gezien in het deurgat van een pand in Drongenhof. Het lijkt weinig waarschijnlijk. Of toch?
(51) Het gaat hier over de ELGB, een bedrijf dat hij samen met een partner had opgericht. Zou die zwijgzame man echt de oude Willem Verhelst geweest zijn? Dit kan toch niet. Of toch?
In een historische roman staat het de auteur vrij om feiten en fictie naast en door elkaar te gebruiken. Het prikkelt in elk geval de verbeelding van de lezer.
Daarom
Hertmans neemt dus de geschiedenis van een bijzonder huis en zijn al even bijzondere bewoners als invalshoek voor zijn queeste naar de op- en neergang van een 'foute' Vlaming, die al in de jaren vóór de bezetting verblind was door de Groot-Germaanse waan en daar alsmaar verder in verdoolde. Maar er is ook zijn bezichtiging, als kandidaat-koper, aan het bewuste huis en zijn tocht langs de vele kamers. Hiermee ontwikkelt de auteur een parallelle verhaallijn, die hij blijft aanhouden. Omdat hij daarenboven in de tegenwoordige tijd verhaalt, worden gebeurtenissen en beschrijvingen ervaren alsof de auteur mee aan tafel zit bij de familie Verhulst. Die nabije aanwezigheid wordt bijna tastbaar.
Op deze manier weeft Hertmans geschiedenis en fictie naadloos in elkaar. Dit trekt hij zelfs al eens door tot in de dialogen: Willem, zegt ze en ze knijpt hem fel in de arm, waar heb jij een bureau? Wat doe jij allemaal waar ik niets van mag weten? Feit (een van de notities uit het dagboek van Mientje) of fictie? De auteur laat het over aan de lezer.
Behalve de parallelle verhaallijn zijn er ook de vaak gehanteerde sprongen in de tijd. De opvallendste flashbacks zijn deze waarbij de bezichtiger van het huis, gelegen in de onmiddellijke buurt van Het Patershol (genoemd naar de smalle toegang tot het middeleeuwse klooster via de stadsgracht...), teruggeworpen wordt in de tijd toen hij er deelnam aan de betogingen van mei '68, er studeerde, uitging, waar hij enkele jaren later samen met die andere onwetende studenten mee een bezetting zou organiseren.
Naast de verwijzingen naar zijn persoonlijk verleden lardeert Hertmans het verhaal eveneens met elementen uit het rijk bronnenmateriaal (publicaties, administratieve documenten, dagboeken, mondelinge getuigenissen) dat hij na volgehouden onderzoek, ook al eens toevallig, had weten te vergaren.
Ook al maakt de inlassing van al deze bijkomende informatie samen met het niet steeds aanhouden van een strikte chronologische lijn de lectuur niet altijd even gemakkelijk, het bezorgt het verhaal onmiskenbaar een surplus aan spanning, sfeer, geloofwaardigheid.
Wat valt er nu nog meer te zeggen over het thema van de collaboratie, lees ik bij enkele recensenten. Het valt te betwijfelen of Hertmans per se iets wou toevoegen. Wellicht is het veeleer een persoonlijke omstandigheid die de aanzet gaf om over dit thema (collaboratie, de stille weerstand) te schrijven en probeert hij in de eerste plaats die dreigende en beklemmende sfeer weer te geven die in vele huizen hing 'in die moeilijke tijd'. Een van die huizen rond het Patershol was dat van de familie Verhelst. Vanuit de invalshoek van hun kleine oorlog (in een doodgewoon huis met een blauweregen, maar eveneens met een dodenkamer) heeft Hertmans verslag gedaan over het bredere plaatje van oorlog en collaboratie. Hij is daar op een aparte manier in geslaagd.
Over Elsa (eerste vrouw van Willem, die op zijn sterfbed tegen zijn oudste dochter zegt: ge moet mij op Elsa, ik wil op Elsa liggen), heb ik het behalve in dat ene fragment niet gehad. Ook aan Griet Latomme (zijn maîtresse voor het leven) heb ik slechts enkele fragmenten gewijd, alhoewel ze nog uitvoerig in het boek aan bod komt in de periode van Willems gevangenschap en lang daarna. In haar memoires leest Hertmans de commentaar van een vrouw die zich bij zijn dood bedrogen voelt: hij was wel met haar gehuwd, maar 'meneer' lag op die Joodse madam.
Mientje (Wijers; moeder van Adri, Letta en Suzy; beide dochters zijn nog in leven), diepgelovige protestantse boerendochter, heb ik ruim aandacht geschonken. Hertmans beschrijft haar als een zachtmoedige pacifiste, die lange tijd trouw is gebleven aan haar sympathieke flierefluiter, als een moedige vrouw, die zich in stilte maar kordaat distantieerde van de ideeën en activiteiten van haar echtgenoot, als een moeder die helemaal alleen instond voor de zorg voor haar kinderen. In het fragment waar de auteur nog eens, het is ergens in juni 2019, langs het huis passeert en de blauweregen ziet, voel je het groot respect dat hij voor deze sterke vrouw koestert: in het licht zie ik het des te beter oplichten: rond een van de spijlen hangt nog een laatste tak, een fragment, iets als een zwarte magere arm die zich blijft vastklampen in het ijle, zonder wortel, zonder stam, het laatste restant van Mientjes blauweregen. Ik hef de arm en leg mijn hand op het broze hout.
Daarom, omwille van al het voorgaande, wou ik, alhoewel ik geen fan pur sang ben van het genre van de historische roman, een recensie schrijven over dit fantastische boek. En zie, nog eenmaal, hoe Stefan Hertmans schildert, speelt en goochelt met suggestie, beelden, metaforen...:
Het was augustus, het eind van de stoffige maand, de maand van spijt en laatste bloesems. De stad was leeg en alert en vol dreiging; er heerste een stilte, een schaarste die iedereen omzichtig maakte; soms, net na de regen, rook het naar kruitdamp en late violieren...
De nacht is een schoft. De kinderen ademen hun licht de lippen bevochtende onschuld terwijl ze onzin tateren in hun slaap...
Het is oktober 1979.
De maan en de zon, gelijktijdig en bleek in de uitgeklaarde koele lucht, lijken te wachten wie het van de ander zal winnen, boven een provinciestad die naar het einde van de ochtend sukkelt; in dit ogenblik van onbeslistheid ontstaan hier en daar klonteringen van voertuigen, wolken uitlaatgassen, aberraties in de stroom van het verkeer...; in de afwisseling van lauwe windvlagen, korte opklaringen en het dan weer kortstondig toenemen van snel overdrijvende bewolking wervelt de blauwige smog bolvormig door de Grauwpoort en over het Sluizeken, als stepperollers door de woestijn van Utah of Arizona...
Hierom ook dus.
28/02/2021