Ik hoorde het, in de wagen op weg naar ergens, dat hij op woensdag 12 mei rond het middaguur was verscheiden. Een dierbare, ook al heb ik nooit het geluk gehad hem ergens, waar dan ook, in levenden lijve te mogen ontmoeten laat staan ermee te hebben gesproken of handen geschud, was ons onverhoeds ontvallen. Ongeloof, hoe kon dit nu,  droefenis ook, omwille van een immense leegte die me vulde.


Nee, voor een keer geen recensie,
maar een eulogie, een persoonlijk hommage aan een bijzonder iemand,
iemand die mij in de loop der jaren op een bijzondere manier
almaar dierbaarder werd


BRIEF AAN JEROEN BROUWERS

   
 Dierbare Jeroen,

      niet zonder schroom spreek ik je op deze wijze aan.

     Ik was voor de zoveelste keer de Zondvloed aan het lezen, waarin je laat opmerken dat op zijn sterfbed de schrijver zijn leven aanschouwt als de voorbijwaaierende bladzijden van een boek: zijn leven in de vorm van woorden, zinnen, alinea's, hoofdstukken, boekdelen... Het leek alsof deze zin, alhoewel ruim 30 jaar eerder ergens op de beginbladzijden van jouw derde Indiëroman neergezet, bedoeld was om, nadat de dood voldoende voorschotten had genomen om uiteindelijk de rekening te mogen presenteren, ooit op een rouwkaartje te worden afgedrukt, op het jouwe. 
Nauwelijks enkele uren na het bericht van jouw onverwacht overlijden waren ze talrijk de reacties, berichten en getuigenissen allerhande. Je was al meer dan eens in een zoveelste recensie of op de achterflap van een van je romans omschreven als de grootste nog levende schrijver van het Nederlandse taalgebied, de grootmeester van de Nederlandstalige letteren. Je rouwbrief begon, zo las ik later in een van die artikels, met een andere zin van jouw hand: 'Alleen mijn sterven zal ik niet hebben beschreven'. Een uitspraak die suggereert dat je er minstens aan gedacht hebt, Heb je immers niet een groot deel van je leven geworsteld met die andere onafwendbare realiteit, deze van de dood? Jouw definitie van geluk: dat wat men voelt als men een ogenblik niet aan de dood denkt. Het leven is waardeloos, gelet op het feit dat men moet sterven.

     Hoe je in mijn leven kwam. Het was tijdens mijn zoektocht naar literatuur over kindermisbruik. Ik was op het Hout gestoten. En daar stond die openingszin die de lezer meteen bij het nekvel grijpt: De pij irriteert mijn huid. Het lompengewaad van Franciscus van Assisi die met wolven sprak... Van een onevenaarbare signatuur en tegelijk weergaloos in hun eenvoud zijn ze, sommige van die aanvangszinnen: Een droomnotitie (een tekst die ik heb gedroomd): het laatste dat Van Gogh schilderde (...) was een klad zwarte vogels... (Winterlicht); of nog: Denk ik opeens aan mijn moeder. Ik denk nooit aan mijn moeder, die al decennia dood is... (Cliënt E. Busken).

     Jouw romans zijn, althans gedeeltelijk, in een alles behalve chronologische volgorde van verschijnen in mijn gestaag groeiende J.B.-collectie terecht gekomen. Verstokte bezoeker als ik ben aan tweedehands boekhandels, verwende ik mezelf, telkens er weer eentje in de rekken stond, met een zoveelste Brouwers. Omdat ik me levendig kan voorstellen dat menige doorsneelezer zich, al was het maar om indruk te maken op zijn omgeving, een splinternieuw exemplaar van je jongste roman aanschaft om dan te moeten vaststellen dat het boek mateloos saai is omdat de auteur algauw verzandt in langdradige uitweidingen over een onbenullig detail of oeverloos in herhaling valt over een van zijn vele persoonlijke demonen, en dat omwille van die vaststelling zo iemand met voorsprong het gezelschap verkiest van een Stephen King of een Pieter Aspe (Het Janussyndroom, ja, dat ontbreekt nog in zijn P.A.-stapel en deze is zoveel spannender dan die de onmogelijkste zinswendingen hanterende Hollander) en derhalve zijn slaapverwekkende Brouwers schoorvoetend aanbiedt aan de tweedehands boekenverkoper in ruil voor een spannende zomerthriller, het maakt niet uit dewelke.., hierdoor komt het dat ik thans enkele exemplaren bezit van jouw romans die iets bijzonders gemeen hebben: dat, ook al werden door de vorige bezitter nauwelijks enkele bladzijden omgeslagen en zijn ze derhalve opvallend weinig beduimeld, laat staan dat ze zouden ontsierd zijn door ontelbare ezelsoren, deze boeken omwille van hun herkomst enige tijd die typische geur van beschimmeldheid verspreiden die doet denken aan de verdorven lucht in vochtige van het daglicht verstoken kelders.
Wat tweedehands niet beschikbaar bleek, kocht ik nieuw aan. Op deze manier werd ik in geen tijd de gelukkige bezitter van een volledig romanoeuvre, in het nederige besef dat je daar een groot deel van je leven dag en nacht had aan gewrocht, niet gauw tevreden als je was over de kwaliteit van eigen werk.

     Hoe de lectuur van die boeken mij heeft geraakt. Mag ik een van jouw van een duizelingwekkende diepgang getuigende zinnen citeren: Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt' (Bezonken rood). Hoe je deze gedachte inleidt: Zoals in de tuin, nadat de wind voorbij is, nog geruime tijd alles in beweging blijft dat door de wind is aangeraakt, zo zou datgene wat ik in het Tjideng-kamp heb gezien nog drie à vier decenniën in mij in beweging blijven om pas door dezen tot rust te worden gebracht: wat ik heb geschreven hoeft niet langer door mij te worden onthouden, het mag nu beweging veroorzaken in de bewustheden en onbewustheden van anderen. Wat de gruwel van de oorlog (tijdens WO II in een Japans interneringskamp voor vrouwen en kinderen) in het gemoed van het jongetje dat je toen was vermocht aan te richten, dát heb jij zoveel jaren later via je Indië-romans op de meest benauwende wijze kenbaar gemaakt aan je lezerspubliek en bij uitbreiding aan de wereld. En wie onder jouw trouw lezerspubliek zou durven beweren dat hij niet evenzeer werd bewogen door menige indrukwekkende zin over al die andere thema's zoals literatuur, kunst en muziek, ruimte en tijd, liefde, huwelijk en ontrouw, ouderdom en aftakeling, in je boeken meticuleus gefileerd en zonder schroom opgediend.
Door gebeurtenissen, gedachten en emoties bij voorkeur vanuit het standpunt van de ik-figuur te presenteren winnen al deze verhalen nog aan zeggingskracht en authenticiteit. In welke mate je ons daarbij echt een inkijk hebt gegeven in je persoonlijke geschiedenis, kunnen we maar beter overlaten aan de literatuur- en nog andere exegeten, verlekkerd als dit volkje is op het kapot fileren van andermans handel en wandel.

     Indien ik toch uitdrukking zou mogen geven aan iets dat me blijft fascineren omdat het als een rode draad door heel je werk loopt, iets wat derhalve niets anders kan zijn dan de uitdrukking van iets hoogst persoonlijks, dan is dit het vaak terugkerende verzoek om door alles en iedereen gerust te worden gelaten. Noli me tangere, stonden deze niet mis te verstane woorden immers niet op een steen gegrift aan jouw huis in een of ander Limburgs bos? In '79 had je al uiting gegeven aan diezelfde wens, een gesmoorde oerschreeuw, bij monde van een jongetje in de ouderlijke tuin in het koloniale Achter-Indië: Laat mij mijn eigen gang maar gaan en stoor mij niet. Ik in mijn zandbak, met mijn eigen schaaltjes en potjes van aardewerk, ik onder mijn eigen tropenhelm die de oude tropenhelm van mijn grootvader is' (het Verzonkene)
Het komt mij voor dat dit laat mij mijn eigen gang maar gaan in later werk meer en meer ging samensporen met dat andere ongemakkelijke gevecht: je omgang met ouders, partners, kinderen... Veel van die intieme relaties zijn gevat in een bizarre vorm van dualiteit (haat en liefde, afstoten en aantrekken...): Mijn verbetenheid en hoe ik niettemin bijna uitsloverig, zo bereid ben om aardig te zijn, eigenlijk ben ik best een aardige jongen... (Zonsopgangen boven zee); Vervuld van het goede en het schone en gelijkertijd in dezelfde mate van haat en vernietigingsdrift; vervuld van verlangen naar geborgenheid en gelijkertijd naar onthechting... (de Zondvloed)

     Hoe komt het dat, op een gegeven moment in zijn leven, iemand zich geroepen voelt tot het schrijversvak? Omdat hij meent zijn literair genie te moeten etaleren aan de wereld, uit een gevoel van urgentie, nood aan bevestiging..?
Uitgerekend met dit vraagstuk heb jij gedurende gans jouw schrijversbestaan geworsteld. Beweerde je niet dat wie wil schrijven uitsluitend moet schrijven en voor niets anders beschikbaar zijn, en het beschouwen als zijn lot dat hij niet kan ontlopen? Maar er is méér, er was immers dat ondraaglijke besef dat al te veel schrijvers gek zijn geworden en de hand aan zichzelf sloegen in een poging hierin de ultieme verlossing te vinden (De laatste deureen dodenboek, essay). Precies hierover leg je een ontnuchterende hoogst persoonlijke bekentenis af: Ik van mijn kant weiger gek te worden, ik van mijn kant weiger het lot te delen van al degenen, die ik in mijn dodenboek heb beschreven. Ik moet aan het werk nu. (Winderlicht)
Maar evenzeer was er die eeuwige drang naar het bereiken van de ultieme perfectie: Ik schrijf om mezelf te oefenen in schrijven, in de hoop deze kunst ooit onder de knie te zullen krijgen...  En alsof dat alles nog niet erg genoeg was, beschreef je ook een nog diepere angst, deze, bij de onafwendbare dood, van het verdwijnen in de vergetelheid : Ik wil niet in de tijd verdwijnen, ik verzet me tegen de definitieve vervaging, ik heb geleefd en heb voetafdrukken nagelaten, ik was aanwezig, mijn ambitie was de dood te slim af te zijn. Ik haast me, ik haast me.

     Nee, hier is geen nood meer aan het gebeuzel van een of andere schriftgeleerde, alles was immers zelf reeds door jouw hand geboekstaafd, daarbij niets onuitgesproken latend, ook niet je donkerste gedachten en emoties: Hij (de auteur) moet niet verhalen vertellen, hij moet uitstallen wat hij uit zijn kelders en onderkelders heeft opgedolven... datgene wat zich aan de nachtzijde van het bestaan voltrekt.

     
     Het lijkt me passend om in deze context nog even terug te keren naar die prachtige metafoor, waarin je de schilder opvoert die in een onmogelijk te winnen strijd met zijn demonen er toch in slaagt een volmaakt schilderij af te leveren:

Een droomnotitie (een tekst die ik heb gedroomd):
Het laatste dat Van Gogh schilderde, voordat hij, ten prooi aan eenzaamheid, drank en krankzinnigheid, in het hart van de zomer, omringd door zonbeplaste korenvelden ergens in Frankrijk, het pistool op zich richtte, was een klad zwarte vogels... Hij had haast, hij had haast, hij wist dat het schot nu spoedig zou afgaan 
(...). Hij stierf als een genie dat in een paar kwartier een uit niets dan onvolmaaktheden bestaand volmaakt schilderij kon maken...


      Dierbare Jeroen,

     bij de dood van je vriend Jacob Voorlandt, fotograaf van wolkenluchten, schreef je een requiem: Ontvang hem, koningin van de wolken, begroet hem, vlij hem neer in zachte kussens en wieg hem (...) Kleed hem uit en zeg er woorden bij die hem trots maken en gelukkig, was hem, knip zijn nagels, balsem hem (...) en zeg hem hoe mooi hij is. Geef hem geld voor de overtocht. Geef hem ruime voorschotten op een eeuwigdurend geluk, waarin hij niet meer eenzaam is...

Bij het afscheid van Jacob, je alter-ego, had je onmiskenbaar je eigen levenseinde voor ogen. Had je immers al niet vele jaren eerder beweerd dat het Brouwersdom in toegevoegde tijd leefde, dat er al ruime voorschotten waren genomen? Sta me toe hier nog even terug te grijpen naar datzelfde requiem: Lees hem met zachte stem de beste passages uit zijn werken voor, sluit zijn ogen, hij glimlacht, en blijf bij hem, houd zijn handen vast, tot nadat hij is ingeslapen (..) Begeleid hem naar de luchtballon, die is opgetuigd met vlaggetjes en bloemenslingers, help hem instappen in de rieten gondel... zeg hem dat hij nooit meer zal hoeven te schrijven, nooit meer...

      Behouden overtocht en eeuwigdurend geluk, ik gun ze jou hartsgrondig.

     Het moet gezegd dat jij, meer dan welke andere romancier, in mij het vuur in een wegdeemsterende droom terug hebt laten oplaaien: dat ik, zodra ik er de tijd voor had, boeken zou schrijven. En wie weet, misschien komt er ons, jouw verknochte lezersgezelschap, toch nog een postume J.B.-publicatie tegemoet, een enkele honderden pagina's tellende lustrumuitgave met niets dan originele Brouwerszinnen, die je nooit in enige tekst hebt gebruikt en dan maar in een of ander aantekenboekje hebt neergezet, in afwachting van een geschikte gelegenheid.

Angelo.


- 31/07/2022 -